De poesjes uit mijn straat
De poesjes uit mijn straat
Doe ik een boodschapje met mijn mama,
of als ik in de straat spelen ga,
dan lopen ze mij steeds achterna;
die poesjes uit mijn straat.
En loop ik er eentje voorbij,
dan kijkt ze zo lief naar mij.
Ik zou ze allemaal wel willen aaien,
als ze zo om mijn benen heen draaien.
Soms lopen ze opeens heel hard weg
en verstoppen zich onder de heg.
Ook vechten ze wel eens met elkaar,
dan zeg ik: “Hé, ksst, weg jij daar!”
“Miauw, Miauw,” praten ze met mij
en rollen zich dan op hun zij.
“Jullie zijn allemaal even lief hoor,
maar laat me er nu even door.”
Die poesjes uit mijn straat,
ik ben de enige die ze verstaat
en ik vind ze o zo lief,
maar welke is mijn hartendief?”
Einde
(uit: Ik zet mijn knuffels voor ’t raam 2004 .- Voorleeskamer)